Orgelconcert
Hasselt, Grote of Stephanuskerk
Rudolf Knol-orgel (1806)
Dit concert is niet te bezoeken, maar online te beleven via
het YouTube-kanaal van Minne Veldman
Op vrijdagavond 11 februari 2022 is het tijd voor mijn 72e online-orgelconcert. Daarvoor bespeel ik het unieke Rudolf Knol-orgel (1806) in de Grote of Stephanuskerk te Hasselt. Voor mij een heel bijzondere locatie. In deze kerk en door dit orgel is bij mij de grote liefde voor het orgel en de orgelmuziek ontstaan. In mijn jeugd heb ik 6 jaar in Hasselt gewoond en in die tijd heb ik veel orgelconcerten in de Grote of Stephanuskerk bezocht. De kerk heeft een opvallend goede en mooie akoestiek, waardoor het bijvoorbeeld heel geliefd is bij veel koren voor het maken van CD-opnamen. Ook het orgel dat Rudolf Knol in 1806 bouwde is echt uniek. Er zijn in Nederland maar weinig orgels van deze bouwer en Hasselt is het enige Knol-orgel dat zo tot de verbeelding spreekt. Dat heeft ongetwijfeld weer met de akoestiek van de kerk te maken. Maar het orgel heeft ook een heel karakteristieke klankkleur. Warmbloedig in de grondstemmen en stoer in de tongwerken, maar ook twinkelend en jubelend in de vulstemmen. En dan is daar nog die heel bijzondere Woudfluit 2' op het rugwerk...
Dit concert begin ik met werk van eigen hand: een Orgelkoraal over Psalm 40. Een aantal jaren geleden voor dit orgel geschreven als voorspel voor de Psalmzangdag. Er is een melancholieke solo voor de Vox Humana, ook zo'n register van dit orgel met een uitgesproken uniek karakter. In de begeleiding horen we de prachtige zachte fluiten van het rugwerk. Vooral de Roerfluit 8' met tremulant is om bij weg te smelten.
Het orgel is geliefd bij liefhebbers van de zogenaamde Hollandse Koraalkunst. Maar het instrument kan veel meer. Een breed scala aan orgelliteratuur is er overtuigend op uit te voeren. Dat toont ook dit programma aan, met naast Hollandse Koraalkunst ook orgelwerken uit de barok en uit de Duitse en Franse Romantiek. Om te beginnen twee werken van Johann Sebastian Bach. Het Concerto in C-dur (BWV 595) is een bewerking van het eerste deel van een verloren gegaan vioolconcert van Bachs jonge opdrachtgever, Johann Ernst IV, hertog van Saksen-Weimar. Bach maakt ook een bewerking voor klavecimbel van het hele concert, BWV 984. Johann Ernst was bijna 15 jaar toen hij in Utrecht rechten kwam studeren. Als muziekliefhebber kon hij in de Nederlanden zijn hart ophalen, want hij stond er als het ware naast een van 's werelds belangrijkste muziekdrukpersen. Hij kocht er onder andere een exemplaar van Vivaldi's gloednieuwe opus 3: L'Estro Armonico (Amsterdam, 1711). Later zou Bach deze uitgave gebruiken voor zijn orgelconcerten BWV 594 en 596. Weer terug in Weimar kon hertog Johann Ernst helaas niet lang genieten van de kunsten van zijn uiterst productieve organist. Al kort na vertrek uit de Domstad ontwikkelde hij een gezwel aan zijn been, dat hem in 1715 fataal werd, 18 jaar oud. Hij liet zich in zijn eigen muziek, overwegend vioolconcerten, sterk inspireren door Vivaldi. Telemann had hem bij leven uitbundig geprezen en publiceerde na diens dood een selectie van zijn muziek. Het door Bach bewerkte concert heeft een feestelijk karakter, door het frisse, springerige thema en de gejaagde afwisseling tussen de twee klavieren, meer dan in welk ander Bachwerk.
In de cyclus van Bachs triosonates zijn we toegekomen aan Sonata 4. In het eerste deel (een kort Adagio, gevolgd door Vivace), horen we een dialoog tussen de fluiten 8' en 4' van het hoofdwerk en 8' en 3' van het rugwerk. In het middendeel (Andante) klinkt de Quintadena van het rugwerk tegenover de Holpijp van het hoofdwerk. En het dansante laatste deel (Un poco allegro) wordt geregistreerd met de Woudfluit tegenover de Quint. De vijfde triosonate hoop ik in Zuid-Afrika te spelen. De opname daarvan is te zien en te horen in het onlineconcert van 4 maart.
Wie kent niet de beroemde Cantilena van Josef Rheinberger (1839-1901)? Wat bij velen veel minder bekend is, is dat deze 'Tante Lena' afkomstig is uit Rheinbergers 11e orgelsonate. Dat geeft al aan dat de man een productief componist was, maar hij heeft nóg veel meer geschreven. Hij was afkomstig uit Liechtenstein en leefde en werkte in Beieren (voornamelijk in München). Hij schreef meer dan 200 werken voor koor, orkest en solisten. Tot zijn bekendere oeuvre horen zijn composities voor orgel. Daaronder vinden we maar liefst 20 orgelsonates. Ik noemde al even dat beroemde deel uit Sonate 11. Maar wat te denken van de grootse Introduktion und Passacaglia uit Sonate 8? Voor dit concert heb ik gekozen voor de 4. Orgelsonate in a-moll, opus 98. Een primeur in mijn repertoire, want ik heb het nooit eerder gespeeld. Rheinberger componeerde deze sonate in 1876. Het eerste deel tussen 14 en 29 juni, het tweede en derde deel op 2 juli. Het eerste deel maakt op een originele manier gebruik van de klassieke sonatevorm. Daarin worden altijd twee contrasterende hoofdthema's gepresenteerd en uitgewerkt. Als tweede thema maakt de componist hier gebruik van de negende psalmtoon, tonus peregrinus genoemd, vooral bekend als verspermelodie van Luthers Magnificat: Meine Seele erhebt den Herren. Rheinberger gebruikt het, licht gewijzigd, als thema voor een reeks variaties. Het tweede deel (Intermezzo) bestaat ook als een transcriptie voor hobo en orgel onder de titel: 'Hirtenlied. Andante Pastorale' (1888). De fraaie, pastorale melodie wordt in Hasselt gespeeld met de zwoele rugwerkfluiten 8'-4'-3' met tremulant. Het laatste deel van de sonate heet Fuga Cromatica. Hierin geeft de componist een meesterlijke uitwerking van een uitgerekte dalende chromatische toonladder. Er is sprake van chromatiek wanneer de diatoniek (de gebruikelijke tonen uit de toonladder, in deze sonate a-mineur) wordt uitgebreid met verhogingen en verlagingen van een halve toonsafstand. In deze fuga wordt het thema gevormd door alle opeenvolgende (dalende) halve tonen binnen een octaaf, van A tot A. De aanzet daarvoor is al gegeven in het eerste deel van de sonate. Aan het slot van de fuga komen in het volle werk nog een keer de beide hoofdthema's uit het eerste deel, de sonatevorm, terug.
In de Duitse laatromantiek stuiten we op de componist Otto Heinermann. Hij werd op 21 juni 1887 blind geboren als zevende van tien kinderen, waarvan er vijf blind waren. Zijn ouders verhuisden naar Soest omdat daar een blindeninstelling was. Hier volgde Otto een muziekopleiding, waarna hij ging studeren aan het conservatorium in Dortmund. Met behulp van braille leerde hij alle muziekstukken uit zijn hoofd. In 1907 maakte hij al naam als componist van een vierdelige sonate, die verloren is gegaan. In april 1909 werd hij organist van de Pauluskirche in Dortmund. Er is een brief bekend van Max Reger uit 1913, waarin hij, na een bezoek aan Dortmund, zeer lovend was over Otto Heinermann als pianist en componist. In 1917 werd hij benoemd tot orgel- en pianodocent aan het Holtschneider-Konservatorium. Na de verwoesting van de Pauluskirche in 1944 vertrok hij met zijn oud-leerling en latere vrouw Wilhelmine Hünerbein (die zijn composities voor hem noteerde), naar Köslin (Pommeren), waar hij nog geen jaar later moest vluchten voor de Russische troepen. Ze vestigden zich in Lienen (Tecklenburg), maar keerden in 1948 terug naar Dortmund, waar Otto cantor-organist werd in de Sankt Marienkirche. Hij bleef dat tot zijn 80e jaar. In 1977 overleed hij op bijna 90-jarige leeftijd. Heinermann heeft talloze organisten opgeleid en was zeer goed bevriend met de organist Gerard Bunk. Van de hand van Otto Heinermann speel ik een koraalbewerking over "Liebster Jesu, wir sind hier".
Ik vervolg mijn programma met twee werken van de Parijse organist en componist Louis James Alfred Lefébure-Wély. In de nieuwsbrief van vorige week schreef ik al vrij uitgebreid over zijn leven en werk. In mijn top-10 van meest gespeelde orgelwerken staat zijn Marche en ut majeur. Dit vrolijke werk, uit het 12e deel van de serie L'Organiste moderne, getuigt van zijn flamboyante speelstijl, die hem populair maakte bij het grote publiek. Groot is het contrast met het daarna gespeelde Élévation ou Communion, uit het 2e deel van de serie L'Organiste moderne. Een heel eenvoudig stuk: een rustige melodie, begeleid door gebroken akkoorden in de linkerhand. Opvallend is hier de rol van de Woudfluit 2' van het rugwerk, twee octaven lager gespeeld, als was het een Flûte Harmonique 8'.
Aan het 'Conservatoire national supérieur de musique' in Parijs studeerde Joseph Bonnet bij Alexandre Guilmant en Louis Vierne. Na zijn studie werd hij in 1906 benoemd als organist-titulair aan l'Église Saint-Eustache en in 1911 als de opvolger van Guilmant aan het conservatorium. In 1917 vertrok hij voor enkele jaren naar Amerika. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog (1940) vertrok hij definitief naar Amerika, waar hij veel orgelmuziek componeerde. Tijdens een korte trip naar Canada in 1944 overleed hij. Zijn 'Variations de Concert' kent een overrompelend begin met daverende akkoorden en virtuoze passages, waarna de muziek tot rust komt om het thema te introduceren, waarop vervolgens vier variaties worden gemaakt. De vierde variatie wordt gevolgd door een (deels vierstemmige) cadens voor pedaalsolo en een wervelende finale.
Ik noemde net al even de top-10 van meest door mij gespeelde orgelwerken. Het laatste werk van dit concert staat zelfs in mijn top-2: de prachtige Fantasie over Psalm 42 van Feike Asma. Ik ben deze week 42 jaar geworden en vond het een mooie gedachte om op mijn eerstvolgende concert Psalm 42 te spelen. Het eerste deel gaat over vers 3 ("O mijn ziel, wat buigt g' u neder") en het tweede deel over vers 5 ("Maar de Heer zal uitkomst geven").