Kijk en luister op vrijdagavond 4 juni 2021 vanaf 20.00 uur naar het online-orgelconcert van Minne Veldman op het Garrels/Meere-orgel (1742/1823) in de Jacobikerk te Utrecht.
Klik hier voor het programma.
Klik hier voor de digitale collecte.
Click here to donate from other countries (PayPal).
Het wekelijkse online-orgelconcert op vrijdagavond komt deze week (4 juni) uit de Jacobikerk te Utrecht. In deze stad kent menigeen natuurlijk vooral de Domkerk, maar ook de Jacobikerk is zeer de moeite waard. Vanwege de bijzonder mooie kerk, de fraaie akoestiek én vanwege het prachtige orgel, dat in eerste aanleg al in 1509 werd gebouwd door Gerrit Petersz. Na allerlei werkzaamheden door orgelbouwers Roose, De Swart, Van Lin, Van Pisa, Duyschot en Limborch, werd het instrument in 1742 aangrijpend verbouwd, gemoderniseerd en uitgebreid door Rudolf Garrels, die we kennen van zijn orgels in o.a. Maassluis en Purmerend. In 1750 plaatste Johann Heinrich Hartmann Bätz (de bouwer van het orgel in de Lutherse Kerk te Den Haag) een Cornet op het hoofdwerk. Vervolgens zorgden Abraham Meere (die een geheel nieuw rugwerk bouwde) en Abraham Meere jr. voor onderhoud, ombouw en wijzigingen. De laatste restauratie, door Van Vulpen, dateert van 1995.
We beginnen dit keer met de Nederlandse organist en componist Jan Zwart. Van zijn hand klinkt een feestelijke Toccata over Psalm 118 uit de serie 'Musijck over de Voijsen der Psalmen Davids' en een lieflijk Orgellied over "Neem, Heer, mijn beide handen".
Georg Böhm wordt beschouwd als de voorloper van Bach. Zijn muzikale invloed op het oeuvre van Bach was groot. Ook Böhm was een Duits organist en componist, die in zijn jeugd in aanraking kwam met de muziek van componisten als Vincent Lübeck, Dieterich Buxtehude en Johann Adam Reincken. Hij componeerde in dezelfde Duitse polyfone traditie. In 1689 werd Böhm organist in Lüneburg (waar Bach studeerde), wat hij bleef tot aan zijn overlijden in 1733. Böhm is vooral bekend geworden door zijn ontwikkeling van de koraalpartita. De variatietechniek die we kennen van Jan Pieterszoon Sweelinck wordt door Böhm gekoppeld aan het kerklied, waardoor de koraalpartita ontstaat. Anders dan de koraalvariatie, bevat in de koraalpartita elke variatie de volledige koraalmelodie, zijn de variaties allemaal zelfstandige delen en is het geheel homofoner van karakter. Oorspronkelijk was de koraalpartita vooral bedoeld voor huiselijk gebruik, bijvoorbeeld voor uitvoering op klavecimbel. Uitvoering op orgel geeft een uitgelezen mogelijkheid om diverse klankkleuren en soloregisters te demonstreren. Zo ook in de in Utrecht gespeelde koraalpartita over het bekende kerklied "Wer nur den lieben Gott läßt walten".
Vervolgens luisteren we naar een vroeg werk van Johann Sebastian Bach: Praeludium, Largo et Fuga in C-dur, BWV 545. Praeludium en Fuga zijn vermoedelijk al vóór 1717 gecomponeerd in Arnstadt of Mühlhausen. Er bestaan veel versies van dit stuk met kleine en grote verschillen, vrijwel allemaal afkomstig uit de achttiende eeuw. De oorspronkelijke versie is niet bewaard gebleven. Het praeludium begint zelfverzekerd met driemaal een in sprongen dalend pedaalmotief dat uitkomt op een ronkende lage C, terwijl in de manualen meteen een vol akkoord wordt opgebouwd. Juist deze vastberaden opening ontbreekt in sommige bronnen. Ook de fuga klinkt stoer en zelfverzekerd en beweegt zich voortdurend in de toonsoort C-majeur. In een aantal achttiende-eeuwse handschriften staat tussen het praeludium en de fuga een langzaam middendeel in de parallelle toonsoort a-mineur. Deze welkome afwisseling betreft het Largo uit de 5e triosonate, BWV 529.
Jacobus Bonset ontving zijn opleiding aan het conservatorium te Amsterdam, waar hij onder meer compositie studeerde bij Bernard Zweers en orgel bij Albert Pomper. Hij was organist van de Nieuwe Kerk te Amsterdam, een functie die hij in 1923 verwisselde voor die van de Oude Evangelisch Lutherse Kerk aan het Spui. Naast organist was hij ook pianist, koordirigent en componist. Voor orgel schreef hij onder meer twee sonates en diverse koraalfantasieën. Zijn Toccata werd eerder dit jaar uitgevoerd tijdens een online-orgelconcert in de Bovenkerk te Kampen. Opus 155 is zijn bekendste werk: Variaties en Fuga over een thema van Purcell. Met eenvoudige middelen wordt het thema effectief, origineel en sfeervol uitgebuit, waarbij we allerlei moois van het orgel te horen krijgen, bijvoorbeeld de Quintadeen, de grondstemmen 16-8-4, de fluiten 8-4-2 tegenover de Trompet, de zachte 8-voeten met tremulant op het rugwerk, het Carillon en een ensemble van alle tongwerken. Het werk sluit af met een aansprekende fuga met een groots coda.
Van de hedendaagse Engelse componist Malcolm Archer (geboren in 1952) vermeldt het programma een zesdelige Suite for Organ. Archer studeerde aan de King Edward VII School in Lytham en het Royal College of Music. Van 1996 tot 2004 was hij organist en koorleider van Wells Cathedral in Amerika. In 2004 volgde hij John Scott op als organist en Director of Music van St Paul's Cathedral in Londen. Van 2007-2018 was hij organist, Director of Chapel Music en docent compositie en orgel aan Winchester College. Malcolm Archer schreef meer dan 250 gepubliceerde composities, onder meer uitgegeven bij het toonaangevende Oxford University Press. Zijn muzikale taal is toegankelijk en traditioneel met een herkenbare Engelse tongval. De Suite for Organ bestaat uit zes vrij korte delen. Na een onmiskenbaar Engels Chorale klinkt een Prière waarvan de melodie doet denken aan de beroemde Cantilena van Joseph Rheinberger. Na een fris en sprankelend Scherzo horen we een solo van de Sexquialter op het rugwerk (in de Pastorale) en afwisselend de Fagot, de fluiten 8' en 4' en de Quintadeen (in het Adagio). De suite sluit af met een bruisende Toccata, waarvan het thema zich hardnekkig in het geheugen nestelt.
Ook dit concert sluit Minne Veldman weer af met eigen werk. Hij speelt zijn Fantasie over "Loof de Koning, heel mijn wezen", van oorsprong een Engelse melodie: "Praise my Soul the King of Heaven". De Fantasie bestaat uit een aantal variaties. We horen een koraal in mineur (waarbij de melodie gespeeld wordt met de Vox Humana), een toccatine voor de fluiten 8' en 2' van het hoofdwerk, een orgelkoraal met als uitkomende stem de Cornet uit 1750 van J.H.H. Bätz, een fugato in plenumregistratie, een toccata en een groots slotkoraal.