Kijk en luister op vrijdagavond 28 mei 2021 vanaf 20.00 uur naar het online-orgelconcert van Minne Veldman op het Schnitger/Van Oeckelen-orgel (1701/1857) in de Der Aa-kerk te Groningen.
Klik hier voor het programma.
Klik hier voor de digitale collecte.
Click here to donate from other countries (PayPal).
Deze week wacht ons een zeer bijzondere locatie voor het wekelijkse online-orgelconcert. Op vrijdagavond 28 mei 2021 zijn we voor het 54e onlineconcert te gast in de imposante Der Aa-kerk in Groningen. Wie Groningen zegt, denkt natuurlijk gelijk aan het prachtige orgel dat Arp Schnitger bouwde voor de Martinikerk. Maar ook de Der Aa-kerk heeft een geweldig instrument van Arp Schnitger (1701), dat bovendien is uitgebreid met pijpwerk uit later eeuwen, bijvoorbeeld van de orgelmaker Petrus van Oeckelen (1857), waardoor het een uniek orgel met zeggingskracht is dat overtuigde mogelijkheden biedt voor een veelzijdig repertoire. En zou de geweldige akoestiek in de Der Aa-kerk niet nóg mooier zijn dan in de Martinikerk? In elk geval wordt het een geweldige belevenis, eentje met een gouden rand, om zeer naar uit te zien!
Het concert wordt geopend met een orgelwerk van een van de grote kerkmusici die Nederland gekend heeft: Adriaan Cornelis Schuurman (1904-1998). Hij was organist in Schiedam, Lochem, de Joriskerk in Amersfoort en de Maranathakerk te Den Haag. Hij doceerde kerkmuziek bij diverse kerkelijke opleidingen en aan de conservatoria van Den Haag en Rotterdam en leverde met zijn melodieën een belangrijke bijdrage aan diverse liedbundels. Voor orgel componeerde hij onder meer een prachtige bewerking over Gezang 166 vers 4 uit de Hervormde Bundel 1938: "Amen, Jezus Christus, amen", ook bekend van het gezang "Alle roem is uitgesloten" en het pinksterlied "Ja, de Trooster is gekomen".
Van Johann Sebastian Bach horen we dit keer een transcriptie van zijn Drittes Brandenburgisches Konzert in G-dur, BWV 1048. In maart 1721 stuurde Bach vanuit Köthen naar Berlijn een handschrift getiteld "Six concerts avec plusiers instruments" (Zes concerten met verscheidene instrumenten), aan Christian Ludwig (1677-1734), markgraaf van Brandenburg-Schwedt. Een paar jaar eerder (waarschijnlijk in maart 1719) had hij voor de markgraaf gemusiceerd en daarbij beloofd "enige van zijn composities" op te sturen. Deze zes concerten werden later bekend als de 'Brandenburgse Concerten'. Het gaat bij een concert vrijwel altijd op een (combinatie van) solo-instrument(en) en een ensemble. Het centrale idee is de afwisseling tussen één of meerdere solisten en het gehele ensemble. De zes Brandenburgse Concerten bieden samen een virtuoze staalkaart van het concert in de Barok. Alle beschikbare mogelijkheden worden door Bach volledig uitgebuit. In het hier gespeelde derde concert ontbreekt een onderscheid tussen solo- en ensemble-instrumenten. Alle strijkers (drie violen, drie altviolen, drie cello's en basso continuo) zijn zowel solist als tutti-speler, waarbij de afwisseling uitsluitend vorm krijgt door dynamische verschillen. Opvallend is het ontbreken van een langzaam middendeel. De twee snelle delen worden van elkaar gescheiden door een adagio van één maat dat slechts twee lang aangehouden akkoorden bevat. In plaats daarvan klinkt in de uitvoering van deze week in Groningen het Adagio uit een triosonate in G-dur, BWV 1038. De beide snelle delen worden gekenmerkt door een stevige ritmische drive. In het eerste deel overheerst een galopperend ritme, in het laatste Allegro stromen vele snelle loopjes onophoudelijk door de verschillende stemmen. Het eerste deel heeft Bach later hergebruikt als inleidende sinfonia voor de Pinkstercantate "Ich liebe den Höchsten von ganzem Gemüte", BWV 174.
Bach had vele leerlingen. Zijn bekendste en meeste geliefde leerling was Johann Ludwig Krebs, door Bach eens beschreven als "der einzige Krebs im meinem Bache". Meer dan alle andere Bach-leerlingen wist hij de Bach-traditie voort te zetten. Een aantal van zijn orgelwerken werden dan ook vroeger aan Bach zelf toegeschreven. Maar hij liet zich duidelijk ook beïnvloeden door de galante stijl van de generatie na Bach. In het tweedelige Trio in Es-dur is dat goed te horen, bijvoorbeeld aan de vele terts- en sextparallellen. De muziek klinkt lichtvoetig, onbekommerd en welluidend.
Centraal in het programma klinkt een groots werk van Sigfrid Karg-Elert. Het gaat om het laatste deel (Fuga con Corale) uit zijn Symphonischer Choral over het bekende kerklied "Jesu, meine Freude". De fuga opent met een spannend thema dat begint met een stijgende grote sext, waardoor je gelijk rechtop in je stoel zit. Het begint met een zachte registratie van 8- en 4-voets grondstemmen en veel klavierwisselingen. In de uitwerking van de fuga wordt veel geschilderd met klank- en dynamiekverschillen. Waar Karg-Elert op veel Duits-romantische orgels de beschikking had over bijvoorbeeld een 'rollschweller', moeten de vele klankschakeringen op het Groningse orgel allemaal met de hand worden toegepast. Veel werk aan de winkel dus voor de inmiddels zeer ervaren registranten Mirna en Annieke. Er worden grote contrasten bereikt: van een intens fortissimo tot een fluisterend pianissimo. Naast de helderheid van Schnitger komen vooral ook de 19e eeuwse registers in dit werk bijzonder van pas. Na een zeer virtuoze passage in het volle werk introduceert Karg-Elert eindelijk de koraalmelodie halverwege de fuga in het pedaal, terwijl daarboven het fugathema weer wordt uitgebuit. Aan het slot klinkt het volledige koraal in grote, stoere akkoorden, waarbij de aard van het Schnitger-orgel roept om zeer zorgvuldig registreren.
Omdat de melodie in de fuga van Karg-Elert pas zo laat te horen is, klinkt vooraf een bewerking over hetzelfde lied "Jesu, meinde Freude" uit de 'Zweiundfünfzig leicht ausführbare Vorspiele zu den gebräuchlichsten evangelischen Chorälen' (opus 67) van Max Reger, waarin de melodie met een uitkomende stem duidelijk wordt gepresenteerd.
Het is altijd een uitdaging om muziek uit de Franse romantiek overtuigend te vertalen naar een Nederlands barokorgel. Dat geldt zeker ook voor het orgel in de Der Aa-kerk, vanwege klankkarakter, dispositie, klavieromvang en windvoorziening. Maar mooie uitdagingen gaan we graag aan en met enkele aanpassingen komen we tot verrassend overtuigende resultaten. Eerst horen we een weelderig uitwaaierende Cantilène ou Pastorale van Jules Grison, vooral bekend van zijn roemruchte Toccata. In deze lieflijke compositie horen we een paar fraaie solostemmen: de Clarinet en Viola di Gamba van het bovenwerk en de Roerfluit 4' (die doet denken aan een blokfluit) en Praestant 8' van het rugwerk.
Groter is de uitdaging in het Allegro Vivace van Charles-Marie Widor, het openingsdeel van zijn vijfde symfonie. Her en der moet er creatief geregistreerd en geoctaveerd worden of soms een nootje veranderd, maar dan komt ook dit stuk Franse orgelromantiek fraai tot klinken op het mooie orgel van Schnitger en Van Oeckelen. Dit Allegro Vivace bestaat uit een thema met een aantal zeer ingenieuze variaties, met fraaie harmonieën en ook de nodige virtuoze passages. Het behoort niet ten onrechte tot de bekendste composities uit de orgelliteratuur.
Minne Veldman sluit het concert in Groningen af met een eigen bewerking van de psalm die vaak met Pinksteren wordt gezongen: Psalm 87, in een koraal met variaties.